aHET MUSEUM VOOR
aHEEM- EN OUDHEIDKUNDE
aSTELT VOOR ...


VAN BIDSNOER TOT ROZENHOEDJE

In deze bijdrage willen we het hebben over een voorwerp dat zo goed als volledig uit onze dagelijkse leefwereld is verdwenen. Nochtans  behoorde de paternoster vroeger haast tot de dagelijkse “gebruiksvoorwerpen”, nu vind je ze vooral in de heemkundige musea. Een paternoster is een bidsnoer met vijf tientjes van elk tien kralen, telkens gescheiden door een grotere kraal. Grote exemplaren hingen vaak tegen de muur in de woon- of slaapkamer. Merkwaardig is dat er paternosters zijn met zes tientjes. Maar daarover dadelijk meer.

Het gebruik van een bidsnoer als hulpmiddel bij het gebed of meditatie is niet alleen voorbehouden aan de christelijke traditie. De oudst bekende vinden hun oorsprong in het oosten bij het Hindoeïsme. In India zijn afbeeldingen bekend uit de tweede eeuw voor Christus waarop goden en heiligen met bidsnoeren staan afgebeeld. In hun traditie is een bidsnoer met 108 kralen in gebruik. Zij noemen het een mala of japamala

De boeddhistische wereld nam het gebruik over. Volgens de boeddhisten zijn er 108 aardse verlangens die men achter zich moet laten om het nirwana of de verlossing te bereiken. Door met een bidsnoer in de hand te mediteren en bij ieder kraal de naam van Boeddha uit te spreken komt de overwinning telkens een stukje dichter bij.

De Islam kent meerdere vormen van bidsnoeren. Er zijn er met 99 kralen of de 99 namen van Allah. Het is de subha. Een kleinere vorm met 33 kralen is algemeen verspreid in de moslimwereld. Bekend is ook het bidsnoertje van Mekka. Het telt 32 kralen verdeeld over drie groepen van respectievelijk 11, 10 en terug 11 kralen. Tussen de groepen zijn er twee houten schijfjes als afscheiding.

Wanneer men in de westerse wereld het gebedsnoer in gebruik heeft genomen, is niet met zekerheid te zeggen. Het is mogelijk dat in de tijd van de Kruistochten  (1096 – 1254 )  bidsnoeren werden meegebracht. Dit kan ook vanuit de orthodoxe traditie zijn gebeurd en het gebruik werd door de westers christelijke cultuur geassimileerd. De oudste gebedsreeksen kwamen van de kloosters. De vaak ongeletterde broeders moesten een aantal keer het Onze Vader bidden in plaats van de breviergebeden, voorbehouden aan de monniken.  Volgens een voorschrift uit 1256 moesten de broeders vele Onze Vaders bidden voor een overleden medebroeder. Om de tel niet kwijt te raken gebruikten ze een gebedsnoer als hulpmiddel.

De rozenkrans en het rozenhoedje kregen hun huidige vorm in de 15de eeuw toen het Mariagebed, het Weesgegroet, in gebruik kwam onder invloed van de Dominicanen. Paus Leo X gaf zijn goedkeuring in 1520. De overwinning in de slag van Lepanto (7-10-1571) van de christenen op de Ottomanen werd toegeschreven aan het bidden van de rozenkrans.  Paus Pius V stelde toen de oktobermaand in als rozenkransmaand.

Tijdens het bidden van de rozenkrans gebruikt men de vijftien mysteriën. Het zijn de blijde, de droevige en de glorievolle. Paus Johannes Paulus II heeft begin 2002 daar nog vijf geheimen van het licht aan toegevoegd.  Al deze geheimen geven een soort samenvatting van het evangelie. Bij het bidden van de rozenkrans noemt men eerst het mysterie, dan 10 weesgegroeten en men sluit af met een Onze Vader. Aan het kettinkje zitten nog drie kralen en een kruis. 

De kralen zijn uit allerlei materialen gemaakt, vaak kostbare houtsoorten. Ook metaal, glas, ivoor, schelpjes en zelfs kunststof komen voor.

Keren we terug naar ons Museum voor Heem- en Oudheidkunde waar een paternoster te zien is met 6 tientjes en 63 kralen. Totale lengte: 230 cm . Het is de zogenaamde Brigittarozenkrans. Brigitta was een Zweedse mystieke heilige en ordestichtster. In haar visioengeschriften geeft ze een zeer suggestieve en gedetailleerde levensbeschrijving van Onze-Lieve-Vrouw. Haar bidsnoer volgt een hardnekkige legende uit het Oosten waarin verteld wordt dat Maria 63 zou geworden zijn, dus één kraal per levensjaar. Een andere verklaring is dat een zekere eremijt, Petrus van Amiens, door zeer velen geïdentificeerd als de kruisvaarder Pieter de Kluizenaar, deze gebedswijze uit het Oosten heeft meegebracht. Paus Leo X kende er in 1515 een aflaat aan toe.

Dit kleine ding, vroeger een vast geschenk ter gelegenheid van de Plechtige Communie en dat voor velen nog maar weinig waarde en betekenis heeft, vindt echter zijn  plaats in de belangrijke cultuursector van de volksdevotie. Een taak die de Koninklijke Kring voor Heemkunde van Kontich zeer ter harte neemt.

Herman Jacobs en Herman T’Seyen

HOME

Created: 24/04/2009
© 2003 - MuseumKontich - Alle rechten voorbehouden